
kerkelijk zegel
‘En toch niet verteerd’ is de zinspreuk die sinds mensenheugenis het zegel van de Christelijke Gereformeerde Kerken siert, te vinden in Exodus 3 vers 2. Op dat zegel staat in het midden de braamstruik in de woestijn waar de Here op wonderlijke wijze aanwezig was. Een mooi zegel, met een inhoud die ondanks alle veranderingen tot nu toe op onze kerken van toepassing is. In 2020 werd besloten tot een meer hedendaagse vormgeving.
De brandende braambos als kerkelijk symbool komt al voor bij de Hugenoten in 1583 en sinds de jaren 1690 bij de Schotse kerken. Het is momenteel het symbool van een tiental kerken wereldwijd.
Bij de braamstruik staat Mozes persoonlijk voor Gods aangezicht. Hij wordt geroepen om Israël uit Egypte te leiden. Daarbij openbaart God Zijn naam. Jhwh, Ik ben die Ik ben. Hij is de God van de vaderen, de God die met Zijn volk is. De levende God kiest een slavenvolk uit om het te maken tot Zijn volk. Tegelijk zit er in Zijn naam ook een element van verberging. ‘Ik ben die Ik ben’ is geen definitie; de naam geeft ook iets aan van Gods vrijmacht en geheimenis.
Al zijn de historische redenen voor ons kerkelijk zegel niet zo helder, toch is het een mooie typering van de kerken. De doornstruik is een symbool voor de kerk, die toch niet verteerd wordt. De kerk is dus als brandbaar materiaal, waarvan je zou verwachten dat het zo verdwenen is. Dat is een heel bescheiden beeld van de kerk en van ons mensen. Of dat altijd goed functioneert, is een tweede. Wellicht is ons zegel eerder roeping dan realiteit.
Vervolgens is de kerk in het vuur. Daarbij kunnen we denken aan het vuur van moeite en vervolging; het zou goed kunnen dat de Hugenoten daaraan dachten in een tijd van vervolging. Maar in Exodus 3 gaat het in het vuur vooral om de aanwezigheid van God zelf. Als we het zegel zo opvatten, gaat het om de levende God zelf die in de kerk aanwezig is – en toch verteert zij niet. In het kleine, onaanzienlijke (de kerk) woont Gods heiligheid, en toch wordt het door de heilige God niet verteerd.
Ons kerkelijk zegel presenteert niet wie wij zijn, maar spreekt van onze afhankelijkheid van de levende God. Zonder Hem is het zo voorbij. Er klinkt ook verwondering in door: ‘en toch’ niet verteerd. Dat zou je menselijk gezien verwachten, door vervolging of door het oordeel van God. Toch niet: dat is verwondering over Gods trouw. Levend uit die afhankelijkheid en verwondering kunnen we als kerken verder.
Deze tekst is samengesteld uit twee artikelen in De Wekker, met dank aan L. Mak en ds. A. Versluis